Mijnheer de docent
‘Als ik naar het gekkenhuis moet, ga ik zelf wel lopen, dan hoeven ze me niet te brengen.’ Met die woorden nam ik halverwege de jaren tachtig afscheid van het onderwijs. Een vriend had me gevraagd voor hem in te vallen als leraar Engels op de LTS en MTS voor de Scheepvaart in Scheveningen. Na lang wikken en wegen had ik ‘ja’ gezegd. Ik had net mijn kandidaatsexamen gehaald aan de Rijksuniversiteit Leiden en op basis daarvan bevoegd op die school les te geven.
Gesloopt
Ik had nog geen enkele ervaring opgedaan, zelfs geen stage gelopen. ‘Je kunt er alleen maar van leren’, verzekerde mijn vriend mij. Ik had plannen om na mijn studie voor de klas te gaan staan. Een aantal ooms gaf Engels en Frans op de middelbare school en zij deden dat met veel plezier. Voor mijn vriend was het belangrijk snel een vervanger te hebben. Mijn plezier stond bij hem niet voorop. En de staat waar de invaller na een paar weken in zou verkeren, was voor hem al helemaal niet aan de orde. Hij gaf al jaren met twee vingers in zijn neus les. Ik moest dertig uur in de week aan de bak. De eerste dag telde meteen zeven klassen, van de brugklas tot en met 3 MTS. Op weg naar huis was ik gesloopt en schor.
Leerlingen gaven zich uit voor iemand anders en de proppen regenden tegen het bord terwijl ik erop stond te schrijven.
Horrorfilm
De eerste dagen verliepen zoals je je een horrorfilm over beginnende leraren voorstelt. Leerlingen gaven zich uit voor iemand anders en de proppen regenden tegen het bord terwijl ik erop stond te schrijven. Na een pauze trof ik een groepje stoere jongens voor de afgesloten deur van mijn lokaal. ‘Mogen we naar binnen, mènheâh?’ Ze zeiden ‘mijnheer’ tegen me. Het klonk zwaar Haags, maar dat was ongeveer het enige wat goed ging die dagen. De lieverdjes uit Den Haag, Katwijk en Scheveningen hadden een plastic broodzakje stevig in het slot gepropt. Terwijl ik het zakje met veel moeite uit het slot peuterde, spoorden de leerlingen me aan: ‘Schiet op, mènheâh, we willen graag beginnen.’
Gezag
Uitgerekend de aanspreekvorm was wat me de meeste zorgen baarde toen ik anderhalf jaar geleden aan de slag ging als docent op de HvA. Als vader van twee studerende kinderen wist ik niet beter dan dat hun vriendjes en vriendinnetjes me al jaren bij mijn voornaam noemden. Geen enkel probleem, voor hen niet en voor mij niet. Maar hoe zou het met mijn gezag gaan als ik me met naam en toenaam voorstelde aan klas? Ik had geen trek in oeverloos ge-jij en ge-jou. Eerst een beetje afstand en respect, daarna zou ik de touwtjes wat laten vieren.

Vrijpostig
Een dag voor de kennismakingsles met mijn eerstejaars mentorklas kreeg ik een mail van een van de aan mij toevertrouwde studenten. Het zou voor hem en voor mij de eerste actieve dag op de HvA worden. Ik had alleen een namenlijst, maar nog niemand gezien. ‘Beste Rob’, las ik en er volgde een verzoek dat tamelijk vrijpostig was. Jij bent de docent, dus vertel me maar eens even waar ik morgen de auto van mijn vader kan parkeren. Ik wilde meteen de toon zetten en liet de vragensteller weten dat we niet samen op school hadden gezeten. ‘Voor mij is het niet meer dan normaal dat je onbekenden aanspreekt met ‘u’. Zeker als die persoon waarschijnlijk ouder is dan jij.’ Zo, dat was eruit.
Doe maar waar jij je prettig bij voelt. Als je met ‘mijnheer’ begint kun je na verloop van tijd altijd overstappen.
Onwennig
Een dag later stond ik voor het eerst sinds decennia weer voor een klas en het was voor de nieuwe studenten net zo onwennig als voor mij. Na afloop kwam een meisje naar me toe met de vraag of ze me mijn voornaam moest gebruiken of ‘mijnheer’. Zonder verder na te denken zei ik: ‘Doe maar waar jij je prettig bij voelt. Als je met ‘mijnheer’ begint kun je na verloop van tijd altijd overstappen.’
Zo was ik vanaf dag één ‘mijnheer’ en ‘u’ voor mijn mentorstudenten, maar ook voor de tweede- en derdejaars die ik voor me kreeg.
Tussenoplossing
De derdejaarsstudenten aan wie ik Engels gaf, hadden het eenvoudig. Zij konden met ‘you’ alle kanten op. De anderen kwamen na verloop van tijd tot het inzicht dat ik niet zo formeel of streng was als ik me voordeed en gooiden voorzichtig hun schroom overboord. Steeds vaker kreeg ik mails en WhatsApp-berichten met de aanhef ‘Beste Rob’, om dan vervolgens te lezen dat ze met ‘u’ verder gingen. Dat was een tussenoplossing die me wel aansprak, zonder dat ik die had bedacht. Ook in het eerste semester van mijn tweede jaar op de HvA vonden derdejaars studenten die tussenoplossing als vanzelf. Het klinkt bijna als een compliment als een student zegt: ‘ Rob, mag ik u iets vragen?’