Rollenspel
Het is de kauwgom die mij irriteert. Ze duikt weg in haar stoel, haar schouders naar voren, alsof ze de vragen wil afweren. En ze smakt, met open mond. Ze is tweedejaars, haar propedeuse al op zak, maar nu opeens voelt ze zich onzeker over alles. Over haar studie, haar toekomst. Of ze alles wel aankan. En dat irriteert me. “Ben je niet een beetje een dramaqueen?” Mijn collega’s, naast mij aan de tafel, schrikken. Hoe kan ik zoiets er nu uitgooien? De studente, een zekere Britt, lijkt even van haar stuk gebracht, maar ze blijft stug doorkauwen. En valt niet uit haar rol. Want dat doet ze: een rol spelen. Ze is een jonge actrice die is ingehuurd om een van de zes persona’s of ijkpersonen te spelen die door het teammanagement in samenwerking met een onderzoeksbureau zijn bedacht. Het voorkomen van uitval is een van de belangrijkste thema’s dit jaar en al die persona’s staan voor onze studenten. Hoe meer inzicht we hebben in hun drijfveren, hoe beter we kunnen inspelen op hun wensen, is de gedachte.
Het rollenspel is leuk om te doen, zeker als je het zelf ook van acteren houdt. Maar dat is nu net weer niet de bedoeling, proberen mijn collega’s mij duidelijk te maken, als ik direct de confrontatie aanga met Britt. Het gaat erom dat je zo tactisch mogelijk probeert te achterhalen waar haar onzekerheid vandaan komt. Maar dat valt eerlijk gezegd niet mee. Ik ben te gehaast en geef de beurt als snel over aan mijn collega’s.
Mannelijke docenten hebben veel minder geduld met ongemotiveerde studenten dan vrouwelijke
Petje
Bij de tweede student, Sven, een onderuitgezakte student met een petje achterstevoren, toon ik me hardleers. Hij beklaagt zich over het feit dat hij nog niet aan zijn stage mag beginnen omdat hij een vak uit het eerste jaar niet heeft gehaald. Ik vraag hem naar zijn studiemotivatie. Wat wil hij bereiken met communicatie? Sven schampert wat en geeft geen duidelijk antwoord. Hij komt niet verder dan: “Ach, ik moet toch wat doen.” Tsja, en daar kan ik echt niet tegen: een gebrek aan motivatie. “Kun je beter maar niet stoppen?”, vraag ik hem. Mijn collega’s, louter en alleen vrouwen, kijken geërgerd. Blijkbaar mag ik zo’n vraag niet stellen.
Bij de derde persona, Anna, worden de rollen echter omgedraaid. In plaats van onbegrip, krijg ik zowel van de studente als van mijn collega’s veel waardering voor mijn aanpak. Anna is een ambitieuze studente met een vwo-achtergrond die zich onvoldoende uitgedaagd voelt op het hbo. Binnen een mum van tijd kom ik met allerlei voorstellen op de proppen om haar meer te prikkelen, zoals het meedraaien in het promoteam en het schrijven van een blog. “U gelooft echt in mij”, merkt ze op en ik ben in mijn nopjes.
Empathie
Als we later het rollenspel evalueren vallen twee dingen op. Allereerst: mannelijke docenten hebben veel minder geduld met ongemotiveerde studenten dan vrouwelijke. Ik ben niet de enige man geweest die Sven probeerde te kietelen met de vraag ‘Waarom stop je eigenlijk niet?’ Vrouwen daarentegen gooiden al hun geduld en empathie in de strijd om Sven maar enigszins tegemoet te kunnen komen. Het tweede aandachtspunt is een meer persoonlijke: ik blijk een enthousiasmerende docent te zijn voor welwillende studenten, maar met weifelende studenten heb ik minder op: ik heb te weinig geduld en raak snel geïrriteerd over het gebrek aan bezieling.
Deze gewaarwording houdt me nu al een tijdje bezig. En als ik eerlijk ben, klopt dat ook. Ik heb veel passie voor het vak communicatie (in de brede zin van het woord) en ik kan er soms eerlijk gezegd niet zo goed tegen als studenten dat niet hebben. Wat moet ik hiermee als hogeschooldocent? Ik ben me er bewust van dat uitval op allerlei fronten voorkomen moet worden, maar los je dat op met meer empathie? Een lastige vraag, die ik zelf zo eerlijk mogelijk probeer te beantwoorden.
Allereerst heeft deze vraag te maken met mijn specifieke achtergrond: van huis uit ben ik geen docent, maar journalist. Ik heb dat vak grotendeels in de praktijk geleerd bij een regionaal dagblad. Dat ging op een klassieke manier: ik kreeg in het weekend een opdracht of had zelf een idee, ging op pad, kwam terug naar de redactie om mijn stukje te schrijven, printte het uit en liet het vervolgens aan de eindredacteur lezen die vervolgens met een rood potlood mijn stuk onder handen nam. Als het goed was, ontving je complimenten, als het slecht was kreeg je van alles naar je hoofd geslingerd. Het was niet alleen een opleiding in schrijven, maar vooral ook in zelfredzaamheid; zonder nieuwsgierigheid en de drang om er zelf op uit te gaan, redde je het niet. Een pro-actieve houding heet dat in meer schoolse termen.
Voor jou ‘tig’ anderen. Ik geef toe: het is een cliché, maar helaas wel waar.
Talentjes
Ten tweede heeft deze vraag te maken met mijn specifieke manier van lesgeven. Toen ik de overstap maakte naar het hbo, heb ik de bovengenoemde praktijkmethode overgenomen in al mijn schrijflessen: ik geef in het begin zo min mogelijk theorie, allereerst probeer ik mijn studenten enthousiast te maken om zelf op pad te gaan: een sfeerverslag maken bijvoorbeeld of een interview. Niet al te veel nadenken (al klinkt dat natuurlijk wel gek), maar gewoon durven schrijven om het vervolgens aan mij te laten lezen voor feedback. De talentjes haal ik er zo al snel uit: ze nemen initiatief, durven mensen aan te spreken en komen met enthousiaste verhalen terug. Voor de studenten die het lastig vinden heb ik altijd een zelfde soort opmerking paraat, namelijk dat het er in de praktijk, bijvoorbeeld bij een magazine of reclamebureau, hard aan toe kan gaan: voor jou immers ‘tig’ anderen. Ik geef toe: het is een cliché, maar helaas wel waar. De wereld van communicatie is vaak niet echt sociaal. En bovendien heel schrijfgevoelig; wie moeite heeft met schrijven, redt het niet.
Maar als ik nu terugdenk aan de studiedag vraag ik mij af of ik deze ‘waarheden ’over het vak niet te massief aanzet in mijn lessen. Maak ik als praktijkdocent geen denkfouten? Projecteer ik mijn eigen manier leerervaringen niet te veel op mijn eigen studenten? Wat goed is geweest voor mijn eigen vorming, hoeft immers nog niet goed te zijn voor de vorming van mijn studenten. Daarnaast is er sprake van zowel het halo- en het horneffect. Bij het halo-effect heb je de neiging om één positieve eigenschap van iemand te veralgemeniseren. Dus als een student bijvoorbeeld goed is in het eerstejaars vak De Redactie dan moet hij wel geknipt zijn voor de opleiding Communicatie. Het horneffect werkt net andersom; dan heb je de neiging om iemand te beoordelen op één negatieve eigenschap. In mijn geval: een student die bij De Redactie geen initiatief neemt, is niet geschikt voor het vak.
Billboard
Als die studiedag mij iets heeft geleerd, is dat juist deze denkfouten mij hinderen om mijn werk als docent goed te doen. Het is makkelijk gezegd dat je als docent studenten wilt inspireren (zie ook mijn eigen interview, ter introductie van deze blog), maar in je eigen enthousiasme kan je voorbijgaan aan de specifieke wensen en behoeften van studenten. Je bereikt dan het tegengestelde effect: studenten kunnen je niet volgen en raken gefrustreerd omdat ze op een muur van onbegrip stuiten. Een hogeschooldocent staat weliswaar met één been in de praktijk, maar hij hoeft de soms harde praktijk niet te volgen. Juist de hogeschool is een plek waar studenten de ruimte moeten krijgen om van hun fouten te leren, iets wat tegenwoordig ook op veel billboards van mijn hogeschool staat te lezen. Het lijkt ook een cliché, maar bepaalt wel de kern van het lesgeven: het gaat niet alleen om het inspireren van studenten, maar ook om het begeleiden van studenten om met teleurstellingen om te kunnen gaan. En dat vergt veel geduld en inderdaad: veel empathie.
Benieuwd naar de ervaringen van collega’s die bij een hogeschool werken? Lees hier hun ervaringen.